Misbruik van de uittreding en uitsluiting van aandeelhouders: een doctoraatsteaser

[ad_1]

Op 28 juni verdedig ik mijn proefschrift over misbruik van de uittreding en uitsluiting van aandeelhouders in niet-genoteerde vennootschappen. Daarbij bekeek ik niet alleen de geschillenregeling maar bv. ook contractuele en statutaire uittredings- en uitsluitingsmogelijkheden. De centrale vraag die ik onderzocht is wanneer er sprake is van misbruik van de uittreding en uitsluiting en hoe we dit risico op misbruik beteugelen? Hoewel deze vraag nog nooit zo expliciet is opgeworpen in de rechtsleer, is het internet die vraag die bij een concrete litige meestal ter discussie staat. Een korte teaser.

1. Wanneer is er sprake van misbruik?

Deze vraag is minder eenvoudig dan ze op het eerste gezicht lijkt. Misbruik herkennen is namelijk makkelijker dan het definiëren. We illustreren dit aan de hand van twee voorbeelden:

  • Uitsluitingsvoorbeeld: stel dat operationele aandeelhouders A en B een call-optie opnemen ten voordele van aandeelhouder C voor het geval dat A of B niet langer operationeel actief zijn binnen de vennootschap. Wanneer A of B de vennootschap moeten verlaten wegens een wanprestatie dan kwalificeert dit als een unhealthy leaver hypothese, wat betekent dat C de aandelen van A of B kan overnemen met aftrek van een procentueel disconto op de waarde van de aandelen als vorm van schadevergoeding. Deze call-optie is geschreven met het oog op een specifieke situatie. Stel echter dat C de uitsluiting van A of B wil bekomen en dit liefst tegen een zo voordelig mogelijke prijs. Kan hij in voorkomend geval ook bij een uitsluiting omwille van een andere reden beroep doen op de prijsbepaling die een procentueel disconto in aanmerking neemt? Of wat als C beweert dat een vermeende wanprestatie heeft plaatsgevonden maar er ernstige discussie bestaat over de vraag of dit wel het geval is? Kan C dan simpelweg de aandelen overnemen tegen een zeer lage prijs, zelfs als dit tegen de geest of bepalingen van de overeenkomst ingaat
  • Uittredingsvoorbeeld: Stel dat de statuten een clausule bevatten die bepaalt dat C na een periode van 5 jaar steeds kan uittreden ten laste van het vennootschapsvermogen. Deze clausule is opgenomen vanuit de veronderstelling dat de vennootschap na die periode winst zal genereren en er geïnteresseerde nieuwe investeerders zullen zijn waardoor een voordelige exit voor de aandeelhouders gegarandeerd is. Ook deze clausule is geschreven met een specifieke finaliteit voor ogen, maar opnieuw verschillen de werkelijke omstandigheden van de omstandigheden die de aandeelhouders voor ogen hadden. De operationele uitbouw van het bedrijf blijkt moeilijker te lopen dan verwacht. C ziet haar kans schoon en besluit van de uittredingsoptie gebruik te maken hoewel de vennootschap in minder goede papieren zit dan voorspeld werd. Alleen heeft de vennootschap niet voldoende liquide middelen om de uittreding te financieren en zou dit de verdere ontwikkeling van haar ondernemingsactiviteit ernstig in gevaar brengen. Kan C nog steeds een beroep doen op deze uittredingsmogelijkheid tegen de voorwaarden die zijn opgenomen in de statuten, zelfs als de uitbetaling van C mogelijks betekent dat niet alle schuldeisers hun deel zullen krijgen?

Vanuit rechtseconomisch perspectief zouden we misbruik als volgt kunnen omschrijven. Het onderliggende principe aan misbruik is dat contractspartijen in hun eigen voordeel gebruik zullen maken van lacunes of interpretatiemogelijkheden in de moist of een contract. Zij zullen de bepalingen of minstens de geest van de moist of dat contract schenden om zo een rechtstreeks vermogensvoordeel te bekomen terwijl ze de nadelen afschuiven op andere partijen of derden. Op die manier miskennen ze de verwachtingen van elke partij bij de overeenkomst.

Vertaald naar de uittreding en uitsluiting betekent dit dat aandeelhouders een misbruikincentive krijgen wanneer zij een andere aandeelhouder kunnen uitsluiten tegen een te lage vergoeding of zelf kunnen uittreden tegen een te hoge vergoeding. Dat is in theorie een mooi uitgangspunt, maar automatisch rijst de vraag naar wanneer een vergoeding te hoog of te laag is.

In mijn proefschrift stel ik een normatief kader voor om het correcte karakter van de vergoeding te beoordelen. Dat kader moet in twee stappen opgebouwd worden. In een abstracte uittredings- of uitsluitingshypothese (i.e. zonder inachtname van de concrete omstandigheden rond de uittreding of uitsluiting) is het normatieve uitgangspunt dat een aandeelhouder recht heeft op zijn professional rata aandeel van de going-concernwaarde op de datum van overdracht. Dit weerspiegelt het finest zijn legitieme verwachtingen bij een uiteindelijke verkoop van de aandelen of bij een vereffening met realisatie van de goodwill.

De concrete omstandigheden rond de uittreding of uitsluiting kunnen er echter toe leiden dat een afwijking van dit normatieve uitgangspunt verdachter of internet legitimeerbaar is. Bij de uitsluiting betekent dit concreet dat een lagere vergoeding dan het normatieve uitgangspunt van de professional rata going-concernwaarde legitimeerbaar is of internet een groter risico op misbruik met zich brengt afhankelijk van de omkaderende omstandigheden van die uitsluiting. We geven hieronder twee voorbeelden van relevante omstandigheden die in het proefschrift uitgebreider aan bod komen:

  • De uitsluitingsgrond: wanneer de reden voor de uitsluiting manipuleerbaar is of de uitsluiting volledig discretionair kan plaatsvinden, is het risico op misbruik bij een lagere vergoeding dan het normatieve uitgangspunt groter. Een fout van de uitgesloten aandeelhouder kan daarentegen een lagere vergoeding legitimeren als vorm van schadevergoeding op voorwaarde dat deze schade niet by way of een andere vordering vergoed wordt.
  • De prijsbepalingsmethode: Als een rechter of een onafhankelijke derde de vergoeding begroot of de begrotingsformule interpreteert, is het risico op misbruik bij een lagere prijs dan het normatieve uitgangspunt kleiner dan wanneer een aandeelhouder of niet-onafhankelijke derde dit doet.

Voor de uittreding kunnen de concrete omstandigheden er op hun beurt voor zorgen dat het normatieve uitgangspunt van de professional rata going-concernwaarde of een hogere vergoeding verdacht of internet legitimeerbaar is. We illustreren opnieuw aan de hand van twee voorbeelden uit het proefschrift:

  • Influence van de uittreding op de vennootschap en de onderneming: wanneer de vennootschap schade leidt door de uittreding van een aandeelhouder, kan het nodig zijn om een disconto te verrekenen op het normatieve uitgangspunt van de professional rata going-concern waarde. Die schade kan rechtstreekse gevolgschade zijn van de uittreding, zoals de kosten voor de externe financiering die de vennootschap moet zoeken voor de uitbetaling van het scheidingsaandeel. Ook de influence op de ondernemingsactiviteit van de vennootschap kan een vergoeding tegen het normatieve uitgangspunt of een hogere vergoeding echter verdachter maken. Zo kan het verlies van human capital of andere individuele goodwill ook de vennootschapsgebonden goodwill in het gedrang brengen.
  • Insolventie van de vennootschap: bij (het vooruitzicht van) insolventie van de vennootschap verandert het normatieve uitgangspunt omdat ook de legitieme verwachtingen van de aandeelhouders veranderen. De aandeelhouders hebben op dat second enkel nog recht op hun professional rata aandeel in het liquidatiesaldo bij faillissement, wat meestal neerkomt op een herleiding tot nul. Alles wat de aandeelhouders meer krijgen voor hun uittreding is dan ook verdacht omdat dit (i) de prioritaire positie van de vennootschapsschuldeisers in het gedrang brengt en (ii) bij een positief liquidatiesaldo ook de gelijke behandeling van de aandeelhouders in het gedrang komt. Een hogere vergoeding dan het professional rata aandeel in een positief liquidatiesaldo kan echter wel gerechtvaardigd worden wanneer deze hogere vergoeding een schadevergoedende functie heeft voor de uittredende aandeelhouder.

2. Wat is het praktisch nut van het normatief kader

Het belang van dit normatief kader is niet louter theoretisch. Integendeel, dit kader laat toe om de brug tussen feit en recht te maken in een concrete uittredings- of uitsluitingshypothese. Bij de beoordeling van een concrete uittreding of uitsluiting kan het correcte karakter van de prijs beoordeeld worden aan de hand van het normatieve kader, wat niet enkel related is in litiges, maar ook bij de drafting van statuten en aandeelhoudersovereenkomsten of bij onderhandelingen over de exit van een aandeelhouder.

Daarbij is het belangrijk om mee te geven dat we misbruik niet alleen beperken met specifieke ex ante regels. Aangezien het onmogelijk is om elke misbruiksituatie op voorhand te voorzien, hanteren we ook ex put up open toetsingsnormen om te beoordelen of er sprake is van misbruik of niet. Vertaald naar de uittreding en uitsluiting betekent dit dat we bijvoorbeeld niet enkel de uitkeringstesten hanteren als specifieke ex ante regel maar dat elke uittreding of uitsluiting daarnaast ook te goeder trouw moet plaatsvinden als algemene norm.

Het grootste bezwaar tegen de toepassing van zo een open norm is dat de invulling ervan onzeker is. Het is internet aan dat bezwaar dat het voorgestelde toetsingskader tegemoet komt. We illustreren dit hieronder aan de hand van één van de vele toepassingen.

3. Voorbeeld van een toepassing naar Belgisch recht: relatie geschillenregeling, uittreding en uitsluiting lastens het vennootschapsvermogen en call-/putopties

Een concreet voorbeeld van waar het normatieve kader het Belgisch recht kan verduidelijken is bij de vraag of de geschillenregeling primeert op een call-/putoptie of een uitsluiting of uittreding lastens het vennootschapsvermogen. De vraag die we dan eigenlijk stellen is : kan de uitoefening van zo een optie of statutaire uittreding of uitsluiting aangevochten worden door een geschillenregelingsprocedure op te starten.

Hierbij rijzen wel wat procedurele en inhoudelijke problemen, zoals de vraag of een uitgesloten aandeelhouder nog wel de vereiste hoedanigheid van aandeelhouder heeft. Bovendien kan de geschillenregeling ook een omkering van de financieringslast (van vennootschap naar aandeelhouder) impliceren. Dit zijn maar enkele voorbeelden van procedurele vragen die we allemaal verbloemen onder de balans tussen de dwingende en subsidiaire werking van de geschillenregeling.

Het kan echter eenvoudiger. De goede trouw van de uittreding en uitsluiting kan rechtstreeks getoetst worden aan de hand van het verbod op rechtsmisbruik. Wanneer er sprake is van rechtsmisbruik kan de rechter een prijssupplement of prijsdisconto toepassen als matigingssanctie. Voorbeelden vinden we terug in rechtspraak over de uittreding en uitsluiting in de CV (zie bv. Brussel 25 maart 2019, TRV-RPS 2019, 787-799; Gent 4 november 1998, TRV 2000, 511).

Dit is in essentie dezelfde toets als bij de geschillenregeling. Ook in voorkomend geval toetst de rechter namelijk of de optieprijs of de begroting van het scheidingsaandeel redelijk is. Hij doet dit echter vaak oblique door de optieprijs of het scheidingsaandeel als prijsbepalingsclausule in aanmerking te nemen en aan de kant te schuiven wanneer deze kennelijk onredelijk is (artwork. 2:67, lid 2 en artwork. 2:69, lid 2 WVV). De kennelijke onredelijkheid is in essentie een vertaling van de goede trouw in de context van de geschillenregeling. Waarom dan de omweg van de geschillenregeling nemen als de prijs of het scheidingsaandeel ook rechtstreeks getoetst kan worden aan de hand van dezelfde standards?

Een mogelijk antwoord op die vraag is dat de invulling van die toets aan de goede trouw onzeker is. Het voorgestelde normatieve kader ontmijnt echter dit tegenargument.

Wilt u meer informatie over deze zeer korte teaser of over andere toepassingen, zoals de vraag naar waarom de geschillenregeling überhaupt van dwingend recht moet zijn, waarom het aanvullend recht rond het scheidingsaandeel bij de uitsluiting lastens het vennootschapsvermogen in de BV zo problematisch is of naar het lot van verliesvrijstellingsclausules bij een uittreding? Dan bent u van harte welkom op mijn doctoraatsverdediging op 28 juni om 17u in de promotiezaal te Leuven (Naamsestraat 22). Meer informatie en een inschrijvingslink vindt u hier. Het proefschrift zal in de loop van de komende maanden ook commercieel worden uitgegeven.

Olivier Roodhooft

[ad_2]

Recent Articles

Related Stories

Leave A Reply

Please enter your comment!
Please enter your name here